De vijver, de vijver… Onze plannen waren mooi, maar de praktijk blijkt de fantasie al eens onderuit te halen. Want al had ik de koude februarilucht (of was het al maart?) en vooral de net opduikende brandneteltjes nog zo moedig getrotseerd om 20 mooie oeverplanten te planten, mijn (on)kruid had geheel andere plannen. Waar de aangeplante bloemen nog druk bezig waren met uitbreiden van wortelstelsel en voorbereiden op de groei, stond dat onkruid al helemaal gepakt en gezakt klaar om uit te breiden naar alle beschikbare regionen van de oever. Gevolg: van de totale begroeiing telde ik een kwart netels, een kwart ‘dokkestalen’ (wilde zuring?) en voor de andere helft boterbloemen, fluitekruid en koolzaad. Ons zwarte riet is ondertussen een bruine bodembedekker geworden, en van alle andere planten heeft maar 1 darmera peltata de plaats gehad om uit te groeien tot een bloem.
Nu zijn we best te vinden voor een verwilderd stuk tuin, maar dan áchter de vijver, waar nog wel tussen de 5 en 10 are overblijft voor plaatselijke weidebloemetjes. Binnen de omheining van de vijver moeten echter eendjes komen, en die kunnen niet tegen kniehoge netels (al eten ze gelukkig wel de uitkomende jonge neteltjes op). Bovendien werden de schuin aflopende oevers ook min of meer ingepalmd door al dat woekerend groen, waardoor de vijver al gauw een vijvertjé zou worden. En dan heb ik het nog niet over het water zelf, dat langzaamaan aan het verdwijnen was onder kroos…
Voor dat kroos hadden we eerder al een schepnet gekocht in de gespecialiseerde totaalzaak met aanbiedingen die beginnen op woensdag (en uitverkocht zijn diezelfde woensdag rond 10u). Bijna 10 meter lang bleek dat schepnet toch nog redelijk kort, maar meneer onderdeappelboom heeft uiteindelijk alle kroos toch weggekregen (en we hopen van harte dat we geen kikkerdril of kikkervisjes hebben meegevist, want eigenlijk moet je dat in februari of begin maart al doen).
Voor het onkruid hebben wij: De Zeis. De hoofdletters staan er opzettelijk, want ik kan wel enkele boekdelen vullen over onze liefde voor de zeis en het zeisen. Toen we pas in ons huis woonden, zijn we de tuinravage eens met een bosmaaier te lijf gegaan. Oké, de netels waren weg, tot kort bij de bodem, maar de tijd die we ervoor nodig hadden was gigantisch, het lawaai ontzettend storend en enerverend, en je rug heeft daar ook al geen deugd van. Nee, geef ons maar een zeis. Ik kan hem nog niet zo vlot slijpen, en ik doe het nog niet zo efficiënt als meneer onderdeappelboom, maar beiden hebben we na enig zoeken nu toch de techniek beet waardoor wij op zomeravonden kunnen zeggen: ‘Weet je wat ik nu graag zou doen? Een uurtje gaan zeisen!’. Pure ontspanning! ’t Was wel een beetje omslachtig om het gele lis te vermijden en op die schuine wanden doe je niet altijd wat je wil, maar als je weet dat er letterlijk metershoog onkruid stond, dan zie je toch resultaat:
Vanaf nu is het wachten op onze manegansjes. Ergens in Vladslo lopen een klein maneganskuiken-jongetje en maneganskuiken-meisje rond die voor ons zijn gereserveerd, maar we moeten nog even wachten tot ze groot genoeg zijn om bij hun ouders weg te kunnen. Binnen een week of twee zullen we ze wellicht mogen verwelkomen, en we moeten er dus eens namen voor zien te vinden. Onze nichtjes stelden Oscar en Pascalleke voor, maar dat pascalleke vinden we toch niet zo best. Eerder hadden we al een Rosa de Gans, dus die naam komt niet meer in aanmerking. En we krijgen ook regelmatig bezoek van Henri de Barberie (met dank aan mijn mama voor de klinkende naam), dus dat kan ook niet meer. Alle andere suggesties zijn welkom!
Hm, namen zoeken! Bij ons heeft elke diersoort zijn eigen ‘reeks’: de schapen zijn ‘Oud-Vlaams’, de kippen ‘héél-oud-Vlaams’ (genre Hypoliet, Pelagie, Fibronie), de koeien dus Elfisch, en de loopeendjes zijn ‘Pauselijk’ (genre Pius de tweede enzo 😉 Je kan ze ook vervrouwelijken tot Pia, Adriana, …). De barberiten heten ‘gewoon’ Barabas (verdwenen wel) en Barbara.
Nog ideeën nodig? 😉
Buikberg: qua kippen zaten wij ook in de lijn héél-oud-Vlaams, met Eugenie en Eufrasie. Ik denk dat ik die namen ga hergebruiken voor onze nieuwe kippen. Maar die pauselijke namen van jullie eendjes zijn wel grappig; straks krijg je een tweede vaticaans concilie rond de voederbak 🙂
Verschillende variëteiten met uiteenlopende namen: onze Blackie (Australorp), Bruin en die van Limburg (2 bastaarden), Janne (Brakel), Caramel en Blanche-neige (Wynandotte kriel) en 1 (Fien) is er letterlijk komen aanwaaien. Momenteel heeft Caramel het rijk voor haar alleen, maar daar komt binnenkort verandering in. Een leuke ruilhandel is in de maak. 🙂
Ow, en zeisen!!! Hier nog een fan. Toen ik het vorig jaar aankocht, wist de man me te vertellen dat dat zelden nog door jonge mensen wordt gekocht. “Die gaan allemaal voor ne bosmaaier, juffrouw.” Ik kreeg zelfs een hele uitleg over hoe je het moet gebruiken, wetten en onderhouden.
Eef: Ik kan me zijn reactie zo voorstellen! Ben je zeker dat hij niet ‘juffrouwKE’ zei? 😉 En ‘tschijnt dat we dan nog blij mogen zijn dat ze niet ‘madammeke’ zeggen! (:-))
De zeis, ik heb er een staan maar ’t is mijn dingk niet. Geef mij maar mijn knetterende Stihl waarmee ik luidruchtige-hommel-gewijs over de grasjes zweef. Beter voor mijn rug én voor mijn humeur.
Maar chapeau voor wie wel met een zeis wil en kan werken!
@ Appelboom: gelukkig niet, want ik ben niet van de kleinsten.
@ Bart: mijn af te doene stuk is (gelukkig/spijtig) heel wat kleiner dan het jouwe.
Eef: aha, dan zal je hem al meer vertrouwen ingeboezemd hebben! En de grootte van het perceel maakt niet uit hoor met een zeis.
Bart: ik stel voor dat we op de volgende blogontmoeting (waarop ik dan iets langer aanwezig zal moeten zijn ;-)) niet alleen plantjes uitwisselen, maar ook zeisdemonstraties geven, want je moet dringend worden bekeerd! 🙂