Je moet ze weten te kiezen. En dat kan ik ook, want elke sollicitant voor om het even welke functie bij ons, moet bij mij passeren. Soms maar één keer, meestal twee keer, en zelfs eens drie keer. Maar in dat laatste geval had ik echt niets meer te vragen en liet ik een meer belabberde indruk na dan de sollicitant in kwestie 😉 Hoeveel ik bij de uiteindelijke keuze werkelijk in de pap te brokken heb, is twijfelachtig. De ene keer wordt integraal mijn voorstel gevolgd, de andere keer wordt er lijnrecht tegen in gegaan. Maar het zotste van al is: als potentieel toekomstige collega wordt de kandidaat natuurlijk ook een beetje gespot op ‘tofheid’. Zo van: zie ik mij daar een koffie mee drinken en een half uur verkwetteren? Interessante invalshoeken die door de officiële sollicitatietechnieken geheel ten onrechte niet gehonoreerd worden!
En het resultaat: toffe collega’s, niet in het minst de 2 biologen die nog altijd geduldig zijn als ik weer eens met een onduidelijke beschrijving van één of ander obscuur beest afkom, en mij dan nog het juiste antwoord geven ook. En daar bovenop: één van die bio-collega’s blijkt nog te fotograferen ook. Dus gaat het af en toe eens over mijn slechte foto’s. Of over zotte natuurfotografen die kleine schaartjes in hun foto-tas hebben zitten om de grasjes weg te knippen die in de weg van het beoogde beeld staan. En toen we het eergisteren over verwilderde schapen hadden, toonde ik hoe mooi onze soays wel zijn via de foto hier op de blog.
En dan stond de collega gisterenmorgen opeens in mijn bureau met een boek ‘inleiding tot de fotografie’ (of zoiets ongeveer). “Hier”, zei hij, “omdat je zei dat dat zo’n mislukte foto was van dat schaap.”
“Ja hola,” zeg ik, “ik zei net dat dat mijn best gelukte foto ooit was!”
Gegrinnik alom, maar kom: er ligt thuis nu een boekje op mij te wachten dat in de toekomst jullie leven (en vooral het deel ervan dat jullie verspillen aan deze blog ;-)) aanzienlijk aangenamer zal maken!
“Echt tof”, zeg ik tegen de collega. “Jij geeft me tenminste een boek; de meeste mensen zeggen gewoon RTFM”.
“O, maar dat is wel de meest wijze raad die je kan krijgen hoor”…
*
Deze morgen nam ik dan uit dankbaarheid voor de collega een bamboeplantje mee. Terwijl ik in de gietende regen, zonder regenjas, op de trein stond te wachten met die stokken in mijn hand, begon een man met drie rugzakken èn een regenjas mij aan te staren.
“Ja, ik kijk naar je plantjes”, zei hij.
“Aha”, zei ik.
“Da’s eigenlijk wel boeiend.”
“O”, zei ik. “Het is bamboe.”
“Ja, maar dan vraag ik me af, ” vervolgde de man, “hoe zit dat biologisch? Behoort dat dan tot de familie van de grassen?”
Huh?
“Euh, ja, voor zover ik weet wel.”
De regen stroomde ondertussen uit lucht en ik wierp zo theatraal mogelijke blikken naar boven.
“En ook,” zei hij onverstoorbaar, “die historische evolutie? Ik bedoel maar, ook granen zijn gras. Maar hoe is dat prehistorisch gegroeid? Want van de wilde grassen is het zaad piepklein. Dus ze moeten al heel vlug graan beginnen verbouwen zijn, om die op de grootte te krijgen van onze tarwe.”
Ik denk dat ik ondertussen wel een beetje stond te kijken zoals een hond naar een zieke koe in een natgeregende weide.
“En om als nomadenvolk over te gaan naar een vaste plaats,” ging het weer door, “moet het gebied voor een stam om te verbouwen toch wel zeker 200 are geweest zijn? Dat ze dat toen al konden!”
“Nu ja, het brood bestaat ook al sinds de prehistorie, dus toen hadden ze al graan,” zei ik, beleef opgevoed en wetende dat je af en toe eens op een gesprekspartner moet reageren.
“Maar dan moeten ze toch al granen geselecteerd hebben om tot de huidige grote gewassen te komen.” En helemaal op dreef, met steeds enthousiaster toon: “Graan is overal een basisingrediënt. Het is maar in Zuid-Amerika dat ze ook brood van maïs maken. Nu ja, de Egyptenaren hadden panouk (?). Heb je ooit al van panouk gehoord? Wel, dat is eigenlijk…”
En toen kwam de trein. En ging hij in een andere rij zeteltjes zitten. Was het verborgen camera? Of slaan mijn oren groen uit en vormen mijn puistjes onbewust het woord ‘natuurliefhebber’ op mijn voorhoofd? Ik ben in elk geval in de krant gedoken en heb niet meer gezocht waar hij zat of afstapte. De bamboestokjes legde ik goed uit het zicht, op het bagagerek.
En ja hoor, toen ik zoals altijd half lezend, half dromend, van trein overstapte in metro, ben ik de bamboestokken zowaar op de trein vergeten…
Dus als iemand ze wil: ze liggen in het depot verloren voorwerpen van het eindstation van de trein, zijnde Schaarbeek. Best wel oppassen voor mannen met 3 rugzakken…
PS En in één van de volgende stukjes zal het echt nog wel eens over de tuin gaan, maar het werkleven is dezer dagen zo druk dat ik niet aan tuinwerk toekom…