Er waart een spook door blogland. Het spook van de naaihobby.
Niet dat het een kwaad spook is hoor. Eerder een type Casper the friendly ghost. Of nog gezelliger: the canterbury ghost, het meest hilarische spook ooit beschreven (van Oscar Wilde natuurlijk). Maar kom, daarmee lijk ik te zeggen dat ik de naaihobby hilarisch vind, en dat is allesbehalve het geval. Ik lees wel graag eens zo’n stukje bij Mme Zsazsa. Of bij Natuurlijk-Rijk, nu de arme man zijn blog regelmatig eens gekaapt wordt door zijn creatieve wederhelft. De absolute naaihype van heden ten dage gaat echter wel aan mij voorbij. Ik wil in staat zijn zelf mijn gordijnen en een rokje te maken, zoals ik het mijn plicht vind te weten hoe je een lekkende kraan repareert of een voederplank maakt (ahum voor dat laatste…). Meer is dat niet.
Hoewel ik dan toch moet toegeven dat zo’n zoemende naaimachine toch een soortgelijke sfeer met zich meebrengt als de geur van pruttelende confituurpotten of vroege zomers vol erwtjes doppen. Met andere woorden: het ligt uiteindelijk toch in de lijn van doe-het-zelf, van kringloop en ecologie, en misschien bovenal van jeugdherinneringen. Dus je ziet, ook al had je het niet verwacht: je hebt weer een stukje uit de reeks “Waar komt het vandaan?’ aan je been 😉
Het linnen hangt nu zwaar op mijn schoot en de patronen in mijn gedachten vervagen. Mijn handen op de stof zijn de handen van Irina, waarop ik uren kon staan kijken terwijl ze poppenkleren voor me maakte of een bloes voor zichzelf herstelde. Met dwingende hand leidde ze de stof onder de zwoegende naainaald heen en gebood het garen tot messcherpe zomen en geometrisch plissé. Ik volgde de bolle aders van haar hand, meanderend onder haar huid of haakte mijn blik in de kloven van haar vingers, gepolijst met liters schoonmaakazijn en emmers zwarte zeep.
Als ze mijn blik op haar handen voelde, glimlachte ze een zucht naar buiten, zo vluchtig als haar glimlach zelf.
“Ja, kind,” zei ze dan, “dat zijn nu de lelijke handen van een oude vrouw,” terwijl ze haar handpalmen naar boven draaide en er de kloven voor het eerst leek te zien.
Ik wist dat ze een verleden zag waar ze mij maar zelden toegang tot gaf. Misschien zag ze haar echtgenoot. Haar moeder of haar kinderen?…. Het was een gedachtegang waar ze zelfs zichzelf geen toegang tot gaf.
“Kom kind,” doorbrak ze dan haar gepeins, terwijl ze de naaimachine al liet ronken. “We moeten niet zitten dromen. Neem iets om je bezig te houden en kom bij me zitten.”
Terwijl ze de eerste steek alweer in het linnen liet ploffen, grabbelde ik mijn tekendoos bijéén en klom op een stoel die ik niet dicht genoeg bij haar kon schuiven. Me verliezend in de eindeloze landschappen op mijn blad, en af en toe weer opkijkend naar die dwingende, ruwe handen zag ik hoe een bloesje uit de stof groeide, het linnen langzaam gedwongen werd in de rol van een gordijn.
Voor elke hoek perste ze haar lippen op elkaar, loste de klem, draaide de stof, klemde opnieuw en stikte weer verder. In deze georchestreerde symfonie van zigzagsteek en honingraat was de naald de metronoom van haar gemoed: genadeloos vooruit als haar ergernis de kop op stak, aarzelend vastlopend als haar angst de overhand nam.
Soms liet ze het linnen een ogenblik zakken. Dan werd de rug even gerecht, de schouders naar achter gedwongen. Dan boog ik diep over mijn kleurpotloden heen en hoopte onzichtbaar te zijn. In de grootst mogelijke concentratie raspte ik mijn potloden over het vlakke landschap heen en wreef met trillende vinger een gloeiende zonsopgang uit het mul boven mijn blad. Eerst maakte ik de zon goudgeel en wreef haar stralen tot in de hoeken van mijn blad. Dan nam ik blauw dat met de randen van het geel versmolt. Pas daarna kwamen wilde spatten rood die naargelang mijn zin in raspen het landschap deden opbollen van romantiek of het de mistige sfeer van nakend onheil gaven. In de poriën van mijn vinger en op alles wat ik aanraakte verschenen vele uren later nog talrijke zonsopgangen, eerst vooral rood, dan steeds blauwer, en uiteindelijk enkel geel.
Dan bleven Irina’s handen even rusten in haar schoot en keek ze naar een punt rechts onder het tafelblad. Misschien ook streek ze toen een lok uit haar gezicht. Zo eentje dat steeds maar weer in je mondhoek kruipt en dan met zijn natte puntje tegen je wang blijft hangen.
“Niet te temmen”, prevelde ze dan, terwijl ze tussen haar lippen het speldje klemde waarmee ze elke ochtend weer de orde van haar lokken afdwong.
Toen ze eens had gemerkt hoe ik van diep onder mijn wenkbrauwen heimelijk naar haar keek, was ze mysterieus voorovergebogen en fluisterde gewichtig: “Het zijn de krullen van het Spaanse bloed.” Ik durfde mijn potlood niet loslaten uit angst de betovering te breken en voelde hoe een kramp zich in de zijkant van mijn hand had vastgezet.
“Er was een min, uit de tijd van mijn grootouders, die met een adellijke familie uit Spanje is gekomen en die nooit heeft mogen bekennen dat haar kinderen die van de landheer waren. Onze krullen zijn zijn krullen.”
In gedachten zag ik een grote volksverhuizing langs de dreef passeren op een golf van Spaanse kragen, met op de boerenwagen achteraan een min zo bleek als mijn tekenpapier en met een buik zo dik als die van André.
“Of misschien”, knipoogde Irina toen, “was het gewoon een negermeisje met kroezelhaar waaraan mijn grootvader niet heeft kunnen weerstaan.” En dan lachte ze met in gedachten misschien de liefhebbende klap op de kont die haar grootvader haar grootmoeder gaf.
Toen mijn zon met voldoende gloed was opgekomen nam ik mijn zwarte stift en tekende naast een boom het silhouet van twee figuren op mijn blad. En op hun hoofd verscheen een haardos vol krullen, zo springerig als de veren van het bed in de logeerkamer waarin ik onmogelijk op mijn buik kon liggen zonder het gevoel te hebben dat mijn hielen weldra mijn achterhoofd zouden raken.
Met haar klaterende lach nog in de lucht hees ze het linnen met een onbedoelde streling van haar dij terug op haar schoot en liet de naald zo snel als ze kon weer ongenadig door de stof heen ploegen.
Luttele ogenblikken nadat ik bovenstaande foto nam en opnieuw begon te stikken, galmde een enorme klap door de machine. Nu vier uren, enkele schroevendraaiers, een langebektang, en heel wat gepruts aan alle hendeltjes later zit de naald nog steeds muurvast in de spoel en krijg ik mijn gordijn er dus ook met geen mogelijkheid uit. Tot zover mijn kunde…
post hier dan een foto van het binnenwerk, dan kunnen we misschien nog helpen …
en ik wil ooit ook nog eens een naaimasjien !
(echt !)
w
Vastgelopen naaimachines hoort er precies bij; heel herkenbaar, dat komt hier volgens mij wel elke week voor.
Mooie sfeerfoto’s trouwens.
De naaimachine kwam hier vooral boven voor herstellingen en voor carnavalkledij. Maar aangestoken door Mme Z. ligt hier een rokske voor dochterlief klaar om inelkaar te steken.
Met de vastgelopen machine kan ik je helaas niet helpen.
Heb je dat schuin stuk zelf geschreven? Mooi!
Willem: ’t is opgelost; het hele binnenwerk moest eruit…
Natuurlijk-rijk: ik hou toch meer van eeuwig zoemende machientjes…
Eef: idem bij mij!
Knotwilg: ja, danku!
Ik vind het ook prachtig.
En wil ook graag leren naaien (als, ooit, tijd, enz.). Heb ooit nog naailes gekregen op de balletschool om zelf balletpakjes te leren maken, maar al lang weer vergeten natuurlijk. En verder heeeel veel gespeeld met de grote naaikoffer van ons mama, dat was een prima boot voor twee matrozen ;-).
@ buikberg: gewoon doen! Voor kinderen (vooral voor meisjes) vind je overal leuke handleidingen online.
@ onderdeappelboom: foto als het af is?