“Als ik een goede boer ben, dan moet ik je zeggen dat daar niets gaat groeien,” verzuchtte één van de kwekers bij boomkwekerij De Bock toen ik hem vertelde over onze plannen om van het stuk achter de vijver een klein boomgaardje te maken. Maar dat was geen nieuws: de grote strook riet achter de vijver laat er geen twijfel over bestaan hoe nat het wel is, en de populieren van de buren maken het samen met onze eigen beuken en eiken ook nog eens tot een erg schaduwrijk stuk grond. Tel ‘nat’ en ‘donker’ bij elkaar op, en je weet meteen dat je een ongeschikte plek hebt voor een boomgaard.
Maar, ook voor al de andere opties die we bedachten (bloemenweide, groentetuin, enz.) is de grond ongeschikt. En voor het houden van dieren zijn wij dan weer ongeschikt. Of beter: daar achten we onze tijdsindeling ongeschikt voor. Naast al de rest wat we al doen ook nog bieten verzamelen en schapen voeren, eventueel kweken en slachten, ook nog verzorgen en binnen de omheining houden. Nee. In de toekomst misschien wel weer, maar druk als we bezig zijn met onze drie kleine prutsen voorlopig liever niet.
En dus kwamen we terug bij onze boomgaard uit. Zouden slecht groeiende bomen niet nog altijd meer opleveren dan helemaal géén fruitbomen? En als we nu ook nog eens laagstam namen, zodat we de paar appels die eraan zullen groeien dan tenminste ook zullen kunnen plukken? Toegegeven, het is absoluut niet zo mooi, en er hangt ook een maatschappelijke afkeuring boven, alsof je door het kiezen van laagstam per definitie een artistieke nul bent. Maar artistieke nul of niet, wij willen graag fruit van onze boompjes, en dus bestelden we, in overleg met de snel bijgedraaide kweker van De Bock, een hele rits bomen naar de smaak van mevrouw onderdeappelboom (vroege en late soorten), de nostalgie van meneer onderdeappelboom (hou je vast) en de goedkeuring van meneer De Bock (die er de sterkste soorten voor ons uitkoos). Zullen dit weekend worden geplant:
– Een walnoot parisienne (de enige hoogstam, met een noot die iets groter is dan de klassieke okkernoot)
– Appels: een oogstappel (vroeg) en een Essing (sappig appeltje uit de Vlaamse Ardennen, ideaal voor taarten, appelmoes, enz.) We hebben overigens ook al een Gloster (knapperige eetappel) en een reinette de ch^enée in onze tuin)
– Mispel, omdat mevrouw onderdeappelboom de bloei daarvan zo mooi vindt
– Kersen: een gele Sp¨¨ate Knorpelkirsche (is pas eind juli rijp, en door de gele kleur laten de vogels ze hangen) (we hebben ook al een kers Hedelfinger in de tuin)
– Krieken: mevrouw onderdeappelboom wou morellen, voor confituur en sausjes, maar meneer De Bock raadde ons Pater Stefaan aan, genoemd naar een pater uit de abdij van Affligem die deze extra sterke variant van de kriek ontdekte.
– Pruimen: een pruim Opal (blauw) en een Reine Claude D’Ouillins (geel). Daarnaast vroeg meneer onderdeappelboom aan mevrouw onderdeappelboom of ze bij De Bock zou durven vragen of ze toevallig wisten wat de echte naam is van de pruimen die ze in de Druivenstreek ‘blauwe paterskloten’ noemen. Dat durfde mevrouw onderdeappelboom, en meneer De Bock antwoordde zonder veel verpinken dat dat een ‘Belle de Louvain’ zou moeten zijn, die in de Vlaamse Ardennen blijkbaar ‘hengstekloten’ wordt genoemd. Van paters naar hengsten, ik zeg niets… Maar deze soort hebben we dus ook gekocht.
– Perzik: Fertile de Septembre. Mooie naam. Goede perzik.
– Peer: een conference omdat mevrouw onderdeappelboom die lekker vindt, en een Comtesse de Paris als bewaarpeer.
En nu we toch bezig waren, namen we ook nog wat extra bessenstruikjes mee:
– jostabes
-trosbes Blanka
– trosbes Rolan
– trosbes Zitavia
-zomerframboos Golden Everest
-zomerframboos Glen Clova
– Japanse wijnbes (3 stuks)
– Myrtille (2)
– rode bosbes
Hoe we het gras tussen de bomen van het toekomstige boomgaardje gaan kort houden, weten we nog niet. Kippen? Cavia’s? Een bloemenweide en een zeis? We zien wel. De bomen en de opbrengst ervan zullen we sowieso hebben. En zeggen dat diepvries en berging nu al te klein zijn…
Read Full Post »