Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for december, 2015

Het één al ongewoner dan het ander: Sneeuwklok, muscari, narcis, rozen, helleborus, boterbloem, madeliefje, winterjasmijn, goudsbloem en… stokroos

WP_20151229_16_43_40_Pro

(in de haast met gsm gefotografeerd, maar toch).
En gisteren reed meneer onderdeappelboom het gras af. Het was heel hard nodig. Echt.

Read Full Post »

Voor Irène was elke dag waarop het niet regende geschikt om buiten was te drogen. Terwijl mijn moeder ons ondergoed in de klamme beslotenheid van onze garage verborg en zelfs bij het zien van sokken al licht geschokt om zoveel aardsheid leek te blozen, stapte Irène resoluut met haar wasmand naar buiten en hing er haar kamerbrede onderbroeken en bustehouders met breedbeeldlintjes schroomloos te kijk voor al wie gluren wilde. In de zomer loofde ze de zon, in lente en herfst de wind. Tijdens winterse maanden, wanneer het zo hard vroor dat je de was zelfs tijdens de korte uren daglicht buiten kon drogen, behield het wasgoed ook na het afhaken van de waslijn nog de vorm waarmee het erop was gespeld. Dan kwam Irène giechelend het huis binnen en zette truien en werkbroeken rechtop voor ons neer op de vloer als denkbeeldige visite die na nauwelijks enkele ogenblikken blootstelling aan de warmte van de Leuvense stoof al deemoedig voor ons door de knieën ging en daarna zieltogend op de vloer ging liggen.

‘Ja, Rineke,’ zei André dan, ‘de patatten vriezen weer uit de grond.’

Maar Irène was op zo’n dagen slechts één en al blijheid. ‘André, begint niet hé. In ’t lengen van de dagen is het altijd het koudst. Het zal wel keren.’

 

Die dag waar ik nu aan terugdenk was ik een jaar of negen, tien.  Ik kwam nog niet zo heel erg vaak bij Irène langs, hoewel ons samenzijn toen al de vertrouwdheid had die ik nu het hardste mis. In haar tuin vond ik alles en meer dan wat ik me ooit bij een verborgen tuin had voorgesteld. Een grasveld, bezaaid met paardenbloem en madeliefjes, had zich zacht en buigzaam om de wortels van de oude fruitbomen geplooid. Appelbomen en kerselaars, groot, machtig en breed overspanden het gazon, terwijl breekbare perelaars vrank de hoogte in groeiden. Er was ook kleiner loof, van een zeldzame perzikboom en de kweeperen en moerbei aan de achterzijde van het domein. En aan de grens met de straat waren de vele pruimenbomen zo langzamerhand volledig vergroeid geraakt met de meidoornhaag. Alleen de seringen staken er in het voorjaar nog knipogend hun bedwelmende toortsen doorheen.

Tussen die bomen: een waslijn. Twee zelfs, en zelden zonder was. Dichter bij het huis: een oude molensteen. ‘s Zomers schikte ze er haar geraniums op, en in de vroege herfst aten we er appeltjes terwijl ik de molensteen met stoepkrijt te lijf ging en een zee van bloemen en zonnen achterliet. Helemaal achteraan, langs de uitgedroogde gracht, stond een klein, vervallen schapenhok waarin ik een tweede huis tot leven riep waarin ongehoorzame kinderen de hoofdrol kregen en ikzelf de steeds weer alles liefdevol begrijpende moeder was.

Zelfs was er een hek, verroest, zoals dat in geheime tuinen hoort te zijn, en kreunend in zijn hengsels zonder ooit helemaal omver te vallen. Ik voel  in mijn hand nu nog het korrelige roest van de spijlen en zie hoe het gras in de ochtenddauw plat bleef liggen nadat ik het open en dicht had geduwd.

Pas recent winnen de distels nu terrein en trekt de schapenzuring een spoor van vernieling door het gazon.

 

Op de vochtigste plekken en in de schaduw van de perelaars kleurden azuurblauwe droppen waterverf van kleine ereprijs het gazon. Ik probeer de plantjes nu vruchteloos in mijn eigen grasveld te krijgen, maar ze blijken niet te koop, en vanzelf aanwaaien doen ze ook al niet. Ik zou een stukje van de tere bloemen moeten uitspitten bij Irène en inplanten in onze eigen tuin. Maar Wouter waarschuwt  me voor een leven van imitatie en eindeloos vast houden aan wat voorbij is.

Toch is er geen ontkomen aan de weefsels van de tijd. Als ik zelf het wasgoed ophang tussen de jonge appelboom en wilg in onze eigen kleine tuin, en met de mand vol wasgoed op mijn heup over gazon en madeliefjes loop, dan rijgt mijn lijf zich ongewild in een eindeloze traditie van vrouwen met wasgoed op hun heup gesjord.  Met geen vezel van mijn lijf ontkom ik aan het patroon van zichzelf telkens weer herhalende vrouwen met was, waarbij mijn heup tot de hunne wordt, mijn hand niet anders dan de handen van zovelen voor en achter mij. Zelfs leeftijd verdwijnt aan de waslijn, waar tijdloze gebaren ook de oudste vrouwen terugbrengen tot het meisje dat aan het volwassen lijf vooraf ging.

Wanneer mijn lijf tot stilstand komt, voel ik hoe Wouter achter me is komen staan en zijn handen om mijn heupen kromt. Met zijn neus in mijn haren gedrukt blaast hij fluisterend zijn lieve woorden langs mijn oor. En met elk ‘wasmeisje’ dat hij door mijn haren fluistert, wordt de band met het verleden verder uitgehold, en komen er nieuwe verbanden voor in de plaats. Ik houd van de druk van zijn vingers op mijn heupen, het gewicht van een onuitgesproken verlangen naar meer huid, meer aanraking en de belofte van wat volgt tussen de schoongewassen lakens van ons bed. Maar ik haal zijn handen van mijn lichaam weg, houd ze in mijn eigen handen en kijk hem glimlachend aan. Ik weet dat weinig het verlangen zo snel dooft als een beleefde glimlach.

Read Full Post »