Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for the ‘Erfgoed’ Category

Als je je afvraagt waar de tuinliefde vandaan komt, kan je afvragen hoe ver je terug moet gaan. Misschien hebben je ouders de tuinkriebel nooit gehad, maar blijkt dat grootmoeder niet bij haar bloemen weg was te slaan. Soms lijkt ook niemand in de familie een tuin te hebben gehad, maar was grootvader wel boswachter, en heeft geen enkele voorouder ooit in de stad willen wonen. Je hebt de tuinliefde dus niet zichtbaar meegekregen, maar de liefde voor de vrijheid van de natuur zit misschien toch in de genen, als je maar ver en breed genoeg terug kijkt.

Voor de familie onderdeappelboom is de oefening gedaan. Niet voor één of twee voorgaande generaties, maar tot diep terug in de 16de eeuw. Natuurlijk is zo’n onderzoek eenzijdig (enkel langs de mannelijke lijn), en natuurlijk dreigt het gevaar van selffulfilling prophecy (je ziet wat je wilt zien), maar desondanks: alle bewondering voor de nonkel die de tergend trage opdracht van het archiefonderzoek heeft ondernomen en de resultaten daarvan met mooie publicaties aan de familie kenbaar heeft gemaakt.

Wat blijkt: de familie onderdeappelboom (langs die ene zijde dus) is nooit echt uit de natuur weg te slaan geweest. Waar in sommige metselaarsfamilies een hele dynastie uit steen en cement gehouwen blijkt te zijn, zo heeft de familie onderdeappelboom zich doorheen de eeuwen een weg geslaan langs weiden en velden, doorheen bos en hei (maar niet strand, want er zijn maar weinig zee-liefhebbers onder ons kustvolk). Ze waren jachtopziener, boswachter, veldwachter, koetsier, menner of opzichter. Ze stonden op om naar buiten te kunnen gaan, zwierven rond over het domein, en gingen alleen maar binnen als het echt moest omdat het donker was. Een enigszins zwervend volk dus, de ‘stappers’ van een verleden tijdperk, met af en toe een ‘boskanter’ ertussen, zo eentje met zoveel liefde voor vrijheid en natuur dat hij geen andere mogelijkheid zag dan zichzef af te zonderen, baard en haar te laten staan, en voorgoed als ‘anders’ door het leven te gaan. De familie van onderdeappelboom heeft het, overigens, nog altijd niet gemakkelijk met wetten en regeltjes. Het persoonlijk rechtvaardigheidsgevoel primeert niet zelden op wat algemeen wordt aangenomen (met alle gevolgen van dien). En ook dat is misschien wel een beetje liefde voor de natuur, voor de vrijbuitersaard die de natuur eigen is.

Toch dwaalde de familie niet alleen door het bos. Langs grootmoederszijde kwam er zelfs een beetje boshaat doorgesijpeld. Al wie zijn liefde voor het woud uitte, werd door grootmoeder op een opgetrokken wenkbrauw onthaald en kreeg de raad er eens een jaartje te gaan wonen. “Ge zult rap anders spreken”, wist grootmoeder, “in zo’n vuil donker bos. Ge moogt je bomen houden. Geef mij maar licht!”  Ze is met haar echtgenoot dan ook buiten het bos gaan wonen, en ook al stonden er veel bomen in hun tuin, die stonden ver genoeg van de ramen om voldoende licht door te laten.

Het verhaal van de ontmoeting van grootmoeder en grootvader leest op zich ook al als een romantische sage, en je moet me tegenhouden of je krijgt een deel 3 op je nek waarin ik ook dat nog eens uit de doeken doe ;-). Maar ik wil wel nog even iets anders aansnijden: terwijl de ene helft van de natuurliefhebbers van de familie onderdeappelboom zijn hart verloren heeft aan zaaien en stekken (en de interesse verliest van zodra het zaaigoed levendig in gang geschoten blijkt), verliest de andere helft niet alleen zijn hart maar ook vaak zijn verstand aan al wat ‘schoonheid’ is. Schoonheid in kleuren, schoonheid in bloemen en tuinarchitectuur, schoonheid als harmonie en reden tot bewondering. En hoewel grootvader zeker een goede smaak had (vooral een dure, eigenlijk), was het wellicht wel grootmoeder die de zin voor een meer frivole schoonheid naar huis bracht. Op haar bescheiden, nuchtere manier, was ze toch wel een voorbeeld van hoe je te verliezen in banale zaken die je gevoel voor schoonheid prikkelen.

Dat ze een vrouw was, zal daar niet vreemd aan zijn. En dan bedoel ik niet dat vrouwen daar meer aanleg voor hebben (duh), maar wel dat vrouwen in die tijd nu niet onmiddellijk als jachtopziener of boswachter werden aangesteld. Terwijl grootvader voor de ene West-Vlaamse adellijke familie in het koetshuis zat, ging grootmoeder dus bij die andere grote West-Vlaamse adellijke familie dienen op het kasteel (dat nota bene in een zeer dicht bos stond…).

De ongetrouwde juffrouwen die aan het hoofd stonden van dat kasteel, moeten van de grootmoeder gehouden hebben. Het duurde niet lang voor ze hun oude serviezen of kopjes in oneven aantal aan de grootmoeder meegaven, die vervolgens bijna twintig kilometer met het tere porselein op haar fiets richting huis moest balanceren. Terwijl de buren hun soepbord leeg schraapten tot alle soep verdwenen was, er vervolgens de aardappelen in schepten, en tot slot hun bord ondersteboven draaiden om op de onderkant hun dessert te nuttigen, werd bij de grootmoeder een boerentafel zorgvuldig met limoge gedekt, met voor ieder een mes èn een vork (in het dorp van die tijd ook zeker niet alledaags). Hoe arm het gezin van grootmoeder en grootvader ook moge geweest zijn, ze kregen de liefde voor dure en mooie materialen op deze manier letterlijk met de pap mee naar binnen. En ook de manieren moesten eraan geloven. Ellebogen moesten van de tafel, en om te kauwen hield je je mond dicht. Alles zoals grootmoeder het bij de Juffrouwen op het kasteel had gezien. Toen een broer van de grootmoeder eens kwam mee-eten, at hij met smaak en lawaai zijn bord leeg, staarde rond in de onwezenlijke stilte van gesloten kauwende monden, en schaterde ten slotte van de pret: “Ge moet dat nu toch ne keer  zien. En jullie eten gelijk de konijnen!”.

De steun van de Juffrouwen van het kasteel ging nog verder dan het Limogeporselein met handgeschilderde rozen. Op een goede dag kwam de grootmoeder met een tas thuis die ondanks haar grote dikte van een bijzondere lichtheid was. Onder het oog van enkele van de dochters ritste de grootmoeder haar tas open. Heel even moet het Mariabeeld op de schouw haar ogen hebben neergeslagen onder de wolk van parfum die naar boven steeg, terwijl de ogen van de dochters groot werden. In de tas zat het geheime leven van de Juffrouwen – ongetrouwd en daarom des te zondiger – : een wufte wolk van prachtige lingerie. Terwijl de onderbroeken van de dorpse vrouwen nog het patroon van rechthoekige witlinnen kussenslopen volgden, sprong uit de tas een impressionistisch palet aan felgekleurd ondergoed waarvan 4 stuks samen nog maar de hoeveelheid stof bedroegen van één gewone onderbroek. Er ruiste kant en crinoline, er gleed roze en paars door de vingers, en overal klingelden strikjes, pareltjes en lintjes op de zijden stof. Het was, in één woord, een glimp van een wondere wereld waar grootmoeder en dochters zonder de Juffrouwen nooit toegang toe zouden hebben gehad, maar waar de grootmoeder duidelijk wel vatbaar voor was (en er gelukkig geen graten in zat dit met haar dochters te delen).  Ook die zin voor het schone, en die hang naar het nutteloos mooie zit misschien bij velen van ons in het bloed.

De kinderen van de grootouders onderdeappelboom zijn van een andere tijd.  Er wordt dezer dagen niet meer zoveel voor adellijke families gewerkt. De ‘beroepen’ deden meer hun intrede, en op een paar uitzonderingen na was de link met de natuur misschien niet altijd even duidelijk. Nu velen op pensioen zijn, komt de liefde voor de eigen tuin weer boven. Sommige nonkels kopen zelfs een heuse weide om er siertuin van te maken. En ook bij de neven en nichten zijn er maar weinig die de stad opzoeken of zonder tuin kunnen. (en als dat toch zo is, dan zeggen we dat dat van de aangetrouwde familie komt 😉 )

En zelf heb ik een tuintje 🙂 En sinds kort heb ik een nieuwe baas. Hij blijkt de achterneef van de Juffrouwen die mijn grootmoeder zo verblijdden. Mijn grootnonkel was zijn tuinier, mijn eigen nonkel heeft zijn jeugd al spelend in zijn tuin doorgebracht. De stiefgrootvader van mijn vader was er klusjesman.

En zo werkt dus opnieuw een telg van de familie onderdeappelboom voor deze adellijke familie. Maar denk nu maar niet dat ik braaf zijn opdrachten volg. Daarvoor heb ik iets te veel moeite met regels en gezag 😉

Read Full Post »

Onverteerdheid: Wanneer een koe een onverteerdheid heeft ziet ze naar haar lenden, zij gaapt, zij rolt in het gras, zij wil niet eten, haar muil is heet, de oogen zijn waterachtig. Men mag haar absoluut niets geven. Haar een liter  warme wijn doen inzwelgen, waarin men geurige kruiden laten koken heeft: tijm, kwendel, ijzerkruid, salie, enz., of wel kaneel.

 

 

Windzucht: Deze ziekte bestaat in het zwellen, veroorzaakt door zekere spijzen, groen of rauw: de Spaansche klaver, de klaver, de aardappels, enz. Het dier doen vlug voortstappen zonder daarom te doen loopen Gedurende twintig minuten werpt men op zijn lenden koud water, maar men houdt steeds de kop recht. Alle uren laat men de koe een liter koud water drinken, hard gezouten. Men mag ook een koffielepel Javel water in een liter water doen.

Uit het boekje van mijn grootvader.

 


Read Full Post »

Erfstuk

In een boek of column waarvan ik de titel ben vergeten, vertelt Arnon Grunberg wat een wonderlijk gevoel het oplevert wanneer hij, liefst argeloos, maar toch zo vaak mogelijk, laat vallen dat zijn grootvader in de 19de eeuw werd geboren. Alsof niet alleen die grootvader, maar ook hijzelf nog met zijn voeten in die late jaren 1800 staat. Een directe brug naar een verleden tijdperk, schrijft Grunberg (of was het nu toch Verhulst?)

Met een grootvader die eveneens in de late 19de eeuw werd geboren, herken ik zijn gevoel. De tijdsbarema’s van moeder aarde lijken een beetje te trillen als je het vertelt. Er is een klein zwart gat op aarde waar je eventjes doorheenschuift, en midden in de 21ste eeuw sta je daar in je 19de-eeuwse jurk, met een kraag van rijk geborduurd katoen rond de hals en een zuchtje crinoline om de heupen. Het is alsof je zelf de paarden nog door de straat hebt zien gaan en de komst van de wasmachine als een moeilijke wijziging in het echtelijke geluk hebt doorstaan. Je weet hoe een 19de-eeuwse woning voelt, geurt en eruitziet, en als het over beide wereldoorlogen gaat, haal je zacht maar lankmoedig glimlachend even de schouders op. Alleen uit je simpele ‘ach ja, ’t is gepasseerd’ blijkt nog hoe groot de wanhoop is geweest. Met een grootvader uit de 19de eeuw ben je zelf een beetje een anachronisme van de huidige dag.

Mijn grootvader was daarnaast ook nog heel bijzonder. Omdat grootvaders dat per definitie zijn. Maar ook omdat hij op zijn beurt een anachronisme in zijn leven was, maar dan eentje uit de toekomst. Lang voor de mensheid het woord dioxine leerde kennen, verbood de grootvader zijn nageslacht al gelatine te eten. Want dat was van het slechtste van de beesten gemaakt en daar zouden we ziek van worden (ik schraap nog altijd alle blubber van gekochte aardbeientaarten en zal mijn kinderen ongetwijfeld hetzelfde leren doen). Boterhammen die in het zand waren gevallen, mochten we na een zachte klopbeurt gewoon verder opeten. “Om echt gezond te zijn moet je van alle slechte dingen een beetje binnen hebben” zei de grootvader. En er moet iets van waar zijn, want van zijn ruim 200 telgen tellende nageslacht is er geen enkele met een allergie. De grootvader teelde ook tomaten, als één van de eersten uit de buurt, met veel zorg en liefde, terwijl hij op zijn schouders het hoongelach van de buren torste. Het waren biologische tomaatjes, dat spreekt, want zelfs toen DDT was uitgevonden en de meeste boeren er zich royaal mee uitleefden, kreeg mijn grootvader nog altijd alles opgekweekt met de as uit de leuvense stoof, de tabak uit zijn pijp, het gruis van de koffie, en – inderdaad – urine.

Maar het is niet de bedoeling het levensverhaal van mijn familie uit de doeken te doen. Waar ik het eigenlijk over wou hebben, is een erfstukje van mijn grootvader dat enkele dagen geleden aan mij werd doorgegeven. En dat is dit:

PICT0003

Het titelblad van het boekje ontbreekt, waardoor ik geen idee heb wat de titel is of het jaar van uitgave (maar dat werd er in vroeger jaren ook niet systematisch opgezet). Wat ik uit de inhoud kan opmaken, is dat het een kruiden- en plantenboekje is, gesponsord door een fabricant van poedertjes en flesjes, die achteraan ‘zonder eenigen dwang tot kopen’ vermeldt wat hij allemaal in de aanbieding heeft. Een dergelijke belangenvermening zou nu onmiddellijk tot een parlementaire vraag en een bezwaarschrift bij de raad van state leiden, maar getuigt van een welgemeende bezorgdheid die pharma-producenten toen blijkbaar nog hadden. Ook de interdisciplinaire inhoud van het boekje zou de haren ten berde doen rijzen (of nee, tegenwoordig is interdisciplinariteit weer ‘in’ zeker?). Behalve een overzicht van de heilzame krachten van planten en kruiden vind je er ook wenken voor het algemene welzijn van de mens, tips voor het drachtig maken van koeien, en hele hoofdstukken behulpzaamheid over ‘het zoogen der kinders’.  Het is allemaal zo innemend, dat ik er wellicht een vast stukje van zal maken op deze blog. In afwachting van al dit moois, deel ik met jullie alvast deze nuttige handleiding voor het opstaan des morgens vroeg:

PICT0007

Read Full Post »