Vanonder het grauwe winterblad pluk ik de zomer weer tevoorschijn. Waar grijze takken doods de kilte recht houden, wringen rode bladerknoppen zich al zwoegend uit de grond. Straks ontvouwen zich de frêle bladerhanden met in hun muis de onmiskenbare belofte van pioenendracht die volgt.
De bladpunten van narcissen en krokus staan als schoolkindjes in de rij en wachten giechelend hun uitstap naar de eerste lente af. Uit de schaduw schiet een helleborus op die haar wintervracht hooghartig om haar taille sleept en haar witte lokken hoogmoedig uit het donker schudt. Met knikkend hoofd verbergt ze wulps haar trotse schaterlach.
Een winter lang bleef wildemanskruid de onverwoestbaarheid uitspelen, maar trekt zich nu schoorvoetend terug de aarde in. Onder de bruine pudding van verpieterd blad schieten de eerste nieuwe scheuten al driftig door het wirwar heen. De hyacinth ziet de ellende slechts misprijzend aan en schurkt zich nog eens recht, ongenaakbaar zeker van haar aankomende pracht.
Opnieuw pluk ik de zomer uit het winterblad tevoorschijn. Het zacht geworden hostablad onthult met tegenzin waar het verloren speelgoed al die tijd gebleven was en de floxen laten blozend de achtergebleven lepeltjes van de warme najaarsijsjes los.
De tijd jaagt de seizoenen met de onrust van getijden door de tuin. Naarmate de bloembollen vermenigvuldigen en de vaste planten steeds beslister in de grond gaan staan, nemen de lentevondsten van voorbije zomers onverbiddelijk verder af. Van de dromen in een meisjeshoofd dat geliefd en leuk wil zijn rollen geen kralen onder het blad en blijven geen sporen in de tuin. Voor de woelwatergedachten van een opgroeiende zoon schieten spijkers en planken tekort en zijn geen schatten nodig die op warme zomeravonden tussen het groen vergeten kunnen zijn. Hun leven schakelt nu tussen scherm en echt, met polaroids en posters die de kabouters uit hun kamers jagen. De bakens die zij uitzetten zijn niet meer te vangen in knuffels of verhaaltjes; het speelgoed dat een winter lang kan achterblijven, schiet voor hun dromen steeds nadrukkelijker tekort.
De blonde hoofdjes zijn nog zichtbaar hier, waar ik samen met mijn planten de mars van eeuwige wederkeer verbeeld. Ze staan nog in een rijtje, niet ontzettend ver van mij vandaan, maar steeds vaker wachtend al op die grote bus die hen ergens heen moet brengen, ze weten zelf niet waar. Naar een lente misschien ook, groot en onbekend, maar steeds meer volhardend kriebelend in die nog zo frêle en toch al taaie lijfjes, en die hoofden die voor zoveel nog te klein en voor zoveel al te groot geworden zijn.
Zoiets moois tover ik nooit uit mijn klavier.
Zucht…
Wow! En nu gij …
Het puntje van een gouden pen is het felste wapen dat ik ken. Onnavolgbaar hoe jij haar doopt in het leven.
Onderdeappelboom-mevrouw was in een poëtische bui, en schudde absoluut iets magistraals uit haar pen, of was het een toetsenbord?
Gewoon niets te zeggen, zo prachtig beschreven. Slik.
Voltreffer
Amai wat een mooie woorden!
Danku allen!
Prachtige schrijfstijl. Hoop nog veel van je te mogen lezen.